zaterdag 13 november 2010

Kostwinners van 14 in de Jordaanvallei

Kostwinners van 14 in de Jordaanvallei
Door Simone Korkus (Wordt Vervolgd, oktober 2008)

In de Jordaanvallei profiteren kolonisten van de armoede onder Palestijnen door kinderarbeiders in te zetten. De omstandigheden zijn gevaarlijk, werktijden lang, de betaling slecht. De kolonisten (en Palestijnse koppelbazen) schenden de wet. Maar behalve een kleine Israëlische vakbond lijkt dat weinigen te interesseren. Correspondent Simone Korkus ging mee op veldonderzoek en sprak met minderjarige kostwinners.

Maále Efraim – Het is half twee ’s middags. Bij de militaire controlepost van Maále Efraim op de Westbank komen de soldaten langzaam in beweging. Drie Palestijnse jongens lopen de berg op. Achter hen glinstert een zee van groentekassen onder de hete woestijnhemel; het markante vergezicht van de Jordaanvallei in het oosten van de Westbank, gespecialiseerd in groente- en fruitteelt. Een aantrekkelijk gebied voor de 9400 Israëlische kolonisten die hier in 38 nederzettingen wonen. De overheid deelt subsidies en belastingvoordeeltjes uit en de arme omringende Palestijnse dorpen leveren goedkope arbeidskrachten.

Maar voor die Palestijnen is de weg naar de joodse nederzettingen lang en gevaarlijk. Hij loopt gedeeltelijk door militaire zones en het gebied wordt van de rest van de Westbank afgesloten door zeven controleposten. ‘Broedbatterijen’, noemen de Palestijnen die, omdat ze met honderden tegelijk door de hekken moeten. Het leger houdt geregeld klopjachten naar verdachte personen en illegale werknemers.

De drie jongens laten de soldaten met hun geboorteakte zien en mogen door. Palestijnen boven de achttien worden alleen toegelaten als ze met een speciale werkvergunning of een pasje kunnen aantonen dat ze hier wonen of werken. Bij een open vlakte houden de jongens hijgend stil: hier zal de Palestijnse koppelbaas hen even later met de auto ophalen.

Nimer, Bilal en Saher, alledrie veertien jaar, werken in de groentekassen in Peza’el, een joodse nederzetting op de grens met Jordanië. Nimer schat dat daar in het hoogseizoen zo’n 100 kinderen werken. Een jaar geleden ronselde de Palestijnse koppelbaas – zijn naam wil Nimer niet noemen – hem voor dit werk. Nimer verruilde zijn schoolboeken voor bezems en heggenscharen. Nu maakt hij groentekassen schoon en plant en snoeit hij aubergineplanten. Hij doet dit werk zes dagen per week, acht uur per dag en verdient 50 nis (9 euro) per dag. Iedere dag moet hij langs de controlepost, en dat is niet ongevaarlijk: ‘Soms word ik door de soldaten en bewakers geduwd of geslagen.’

’s Middags thuis is hij te moe om te spelen of lezen. Hoe moet het nou met zijn schoolopleiding? Nimer haalt zijn schouders op. Verontschuldigend: ‘Mijn vader is ziek en werkloos’, en dan, trots: ‘Ik ben kostwinner voor mijn ouders en vijf broertjes en zusjes.’

Uitbuiting
Op zich komt kinderarbeid in de Palestijnse gebieden al jaren voor, vertelt Soeha Canaan, directeur van het onderzoeksbureau beroepsbevolking van het Palestijnse Centraal Bureau voor Statistiek (PCBS, zie kader). Maar dan kleinschalig, na schooltijd en in het familiebedrijf. Canaan noemt de toename van gevaarlijke werkomstandigheden en de langere werktijden verontrustend.

En daar komt als gevolg van het Palestijns-Israelische conflict en de bezetting nog een element bovenop: uitbuiting. Salwa Alinat, medewerkster van de Israëlische werknemersorganisatie Kav La Oved, die de belangen van kinderarbeiders behartigt, vertelt dat joodse nederzettingen in de Westbank en bedrijven in Israël vaak de enige kans op een baan zijn voor kinderarbeiders. Het contact loopt via Palestijnse koppelbazen, die kinderen uit de vluchtelingenkampen en dorpen ronselen, ver onder het minimumloon.

Volgens Alinat ligt de oorzaak bij de ontluisterende armoede in de Palestijnse gebieden, vooral in de Jordaanvallei. Voor volwassenen is hier nauwelijks werk, en door de bouw van de afscheidingsmuur is werk in Israël voor de circa 150.000 volwassen Palestijnen ook onmogelijk. Zware restricties op het verlenen van arbeidsvergunningen en controlepasjes bemoeilijken het werk op de nederzettingen. Kinderen zijn goedkoper en kunnen nog gemakkelijk langs de controleposten.

Sommige kinderen wonen in kampen bij het werk. Alinat en ik krijgen de tip dat er zo’n kamp is in Al Jeftlik, een dorp ten noorden van Jericho. Vlak buiten de ingang van het dorp is uit golfplaten en oude lappen een huttenkamp opgetrokken. Dekens en vieze matrassen doen dienst als bedden. Tien jongens, tussen de dertien en achttien jaar, zitten op de grond te roken. Ze werken in de naburige nederzetting Argaman. Nu wonen er vijftig arbeiders in het kamp maar als over enkele weken de dadeloogst begint, verdubbelt dat aantal. In de zomer wordt het in de hutten meer dan 40 graden; ’s winters verandert het terrein in een modderpoel.

Schorpioenen en slangen
Er zijn schorpioenen, vlooien en slangen. Vijf kinderen zijn door schorpioenen gestoken. De verwondingen zijn uit angst voor ontslag niet gemeld. Het bangst zijn de jongens voor patrouillerende Israëlische soldaten, die af en toe illegale arbeiders oppakken en slaan.
Achmed (15) werkt hier vier maanden per jaar, in de oogsttijd. De rest van het jaar is hij bouwvakker. Het seizoenswerk doet hij al sinds zijn elfde, vertelt hij. De jongens betalen de koppelbaas voor logies. Hoeveel weet hij niet precies, want van zijn nettoloon is dat bedrag al af. Wat zijn brutoloon bedraagt durft Achmed niet te vragen uit vrees voor ontslag. Voor de tien uur die hij per dag werkt, verdient hij 60 nis (11 euro). Daarvan moet hij ook eten kopen. Hij laat een kooitje zien met een paar vogeltjes die ze hebben gevangen en gebaart dat ze om op te eten zijn. Eén keer per maand mag hij onbetaald twee dagen naar huis. Maar, zegt Achmed: ‘Ik voel me een postbus. Ik krijg een envelop met geld, maar die moet ik direct aan mijn vader afstaan.’

Bij toeval ontmoeten we in een van de armste steden diep in de Westbank een van de koppelbazen, Mohammed (niet zijn echte naam). Elf kinderen werken voor hem. Van hun opgetelde salarissen krijgt hij 50 nis per dag. Mohammed: ‘Ik werk al sinds mijn twaalfde op een nederzetting. Op een dag vroeg mijn baas of ik andere arbeiders kon regelen. Kinderen rekruteren is makkelijker, omdat ze geen werkvergunning nodig hebben.’

Toegetakeld lijk
Welke risico’s kinderen lopen wordt concreet bij een bezoek aan het Palestijnse stadje Beit Foerik. De zestienjarige inwoner Joesoef heeft onlangs zijn neef Hamed verloren. ‘Ik zag zijn lichaam langs de kant van de weg liggen’, vertelt de jongen met doodse blik. Joesoef en Hamed waren door een koppelbaas aan het werk gezet in de nederzetting Hamra. Ze sliepen in de buurt in een kamp – kolonisten willen ´s nachts geen Palestijnen in hun nederzetting. Na een dag of vier had Hamed er genoeg van, hij pakte zijn spullen en vertrok te voet naar huis. Dat was de laatste keer dat Joesoef hem levend zag. De volgende ochtend vond hij Hameds lijk. ‘Ze hebben hem vreselijk gemarteld’, fluistert hij. Hij laat foto’s op zijn mobieltje zien: Hameds voortanden zijn afgebroken, zijn ogen uit de kassen, een vinger is afgerukt en zijn buik zit onder de blauwe plekken. Joesoef denkt dat kolonisten Hamed te pakken hebben genomen, maar de politie tast in het duister over de daders.

Volgens Mihal Tadjer, advocate van Kav La Oved, schenden de kolonisten die met Palestijnse koppelbazen werken de Israëlische wet. De Israëlische wetgeving die in de nederzettingen geldt, maar ook de Palestijnse wet, zijn eenduidig: kinderarbeid onder de 14 jaar is absoluut verboden, vanaf die leeftijd is alleen licht werk toegestaan dat gezondheid en ontwikkeling niet schaadt. Bovendien ‘wordt onder het minimumuurloon van 15,5 nis betaald en de kinderen zijn niet verzekerd’.

Het kastje en de muur
Ik besluit de administrateur van Pezael, de nederzetting waar Nimer en zijn vrienden werken, telefonisch te confronteren met de de feiten. ‘Opgeklopte verhalen’, reageert ze. De boeren hier werken al jaren met Palestijnse aannemers die hun eigen arbeiders meebrengen. En misschien komen er wel eens kinderen met de ouders mee. ‘Palestijnen en Israëliërs leven hier al veertig jaar vreedzaam samen. Geloof me, de Palestijnen verdienen bij de Palestijnse bazen nog niet de helft van wat ze hier verdienen.’
Maar dat ontslaat het bevoegd gezag niet van de plicht op te treden, vindt advocate Tadjer. ‘Als de Israëlische, Palestijnse en internationale wetgeving dagelijks wordt overtreden, dan moet er iets gebeuren.’

Wat vindt de afdeling arbeidsinspectie van het ministerie van Industrie hiervan? Die is immers verantwoordelijk voor de nederzettingen op de Westbank. Geen gegevens beschikbaar, zegt de vertegenwoordigster: ze verwijst me door naar de politie, die me weer doorverwijst naar de arbeidsinspectie. Volgens Tadjer heeft de arbeidsinspectie onvoldoende mankracht en budget, en daarom nauwelijks inspecteurs in de Westbank.
Zo houdt het probleem van de kinderarbeiders zich zelf in stand: Israëlische en Palestijnse bazen en koppelbazen zwijgen uit eigenbelang, Palestijnse ouders en kinderen uit angst werk en inkomen te verliezen. Afgezien van het bescheiden onderzoek van Kav La Oved wordt er door Israëlische hulporganisaties nauwelijks opgetreden. En Palestijnse instanties hebben geen bevoegdheid in de Israëlische nederzettingen.

Alinat van Kav La Oved formuleert het dilemma van de hulpverlener: ‘Als ik de kinderen help om betere arbeidsomstandigheden en lonen te krijgen, houd ik het systeem mee in stand. Als ik de kinderarbeid bestrijd, verliezen ze hun baan en belanden ze misschien op straat of in nog ergere uitbuitingssituaties.’




Palestijnse statistieken
Het eerste onderzoek naar kinderarbeid (zie www.pcbs.gov.ps) van het Palestijns Centraal Bureau voor de Statistiek (PCBS) dateert uit 2004. Sindsdien monitort PCBS jaarlijks de veranderingen. De data zijn voor intern gebruik en worden niet gepubliceerd.

Soeha Canaan, directeur van het onderzoeksbureau beroepsbevolking van het PCBS en verantwoordelijk voor het onderzoek, gaf Wordt Vervolgd in een persoonlijk gesprek de volgende onderzoeksresultaten over 2007 en het eerste halfjaar 2008:
• PCBS hield een steekproef onder 7.547 huishoudens in de Palestijnse gebieden, waarvan 4.197 ten minste 1 kind had in de leeftijdsgroep 7-17 jaar.
• In het laatste kwartaal 2007 constateerde het PCBS binnen deze steekproefgroep 47.000 kinderarbeiders in die leeftijdsgroep die voor Palestijnen en Israëliers werken; in het eerste halfjaar 2008 waren dat er 53.500.
• 4,6% van de Palestijnse kinderen werkt (onder meisjes is dat 1%). De hoogste concentratie kinderarbeiders is te vinden in de Westbank, met name Jericho en de Jordaanvallei (13,5% ) en in de land- en tuinbouw. Er werken zo´n 1900 kinderarbeiders in de nederzettingen en Israël. Het gemiddelde dagloon bedraagt 41,90 nis (7,50 euro) en de gemiddelde werkweek voor een kind telt 30 uur.

Op basis van het veldonderzoek vermoedt Salwa Alinat van de Israëlische organisatie voor werknemersbelangen Kav La Oved dat het werkelijke aantal kinderarbeiders hoger ligt. Het werk verloopt vaak via koppelbazen en wordt niet formeel geregistreerd. Als Palestijnse instantie is het PCBS niet in staat deze gegevens te checken in Israël of de nederzettingen.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten