vrijdag 15 oktober 2010

Een nieuwe manier van zijn, David Grossman

  • De Standaard vrijdag 15 oktober 2010
David Grossman: vrede is een noodzaak

'Wie niet langer op vrede hoopt, is al verslagen.' Kevin Frayer/ap © Kevin Frayer
De Joodse ziel wordt al eeuwenlang gekweld door het bittere gevoel nooit echt thuis te zijn in de wereld. De staat Israël heeft dat gevoel niet kunnen wegnemen. Alleen als er vrede met de Palestijnen komt, zullen de Israëliërs dat trauma kwijtraken en eindelijk thuiskomen. Dat zei David Grossman afgelopen zaterdag in zijn aanvaardingsspeech van de Duitse Vredesprijs.
Toen ik het boek Een vrouw op de vlucht voor een bericht begon te schrijven, wist ik dat ik het verhaal van Israël wilde vertellen, een land dat al meer dan een eeuw in oorlog is - dus al sinds het nog niet eens een staat was. En ik wist dat ik het in de vorm van het persoonlijke, intieme verhaal van een gezin zou doen.

Ik probeerde te beschrijven hoe mensen die gevangen zitten in dit conflict- of in om het even welk ander lang en gewelddadig conflict - worstelen om het delicate weefsel van menselijke relaties in stand te houden, van tederheid, gevoeligheid, medelijden, in een situatie die hardheid eist en onverschilligheid en het uitvlakken van het eigen ik. Soms vergelijk ik de strijd om dat alles te redden met iemand die door een felle storm loopt met een brandende kaars. Laat mij u nu meenemen in die storm, met een kaars in uw hand.

Als u mij zou vragen wat mijn grootste wens is in relatie tot het Israëlisch-Palestijnse conflict, zou ik natuurlijk antwoorden dat ik wil dat het opgelost wordt en dat er vrede komt. Maar dan zou u misschien aandringen en vragen: 'Veronderstel dat de vrede nog lang op zich laat wachten - wat zou dan je grootste wens zijn?'

Na de pijnscheut die uw vraag mij zou doen voelen, zou ik antwoorden dat ik wil leren om mij zoveel mogelijk bloot te stellen aan de gruwel en het kwaad, groot en klein, die het conflict elke dag schept, zonder mijzelf uit zelfverdediging af te schermen.

Voor mij betekent een mens zijn in dit aanhoudende conflict vooral dat ik kijk en zie, dat ik mijn ogen altijd openhoud, zo goed als ik kan. Ik kan het niet altijd, daar heb ik de innerlijke kracht niet voor, maar ik weet dat ik tenminste moet proberen om te weten wat er gebeurt, welke dingen in mijn naam worden gedaan, waaraan ik deel heb, ook al keur ik ze volstrekt niet goed. Om deze dingen te zien, om erop te reageren, om te zeggen - tegen mezelf en anderen - wat ik ervan vind. Om ze mijn eigen namen en woorden te geven en niet in de verleiding te komen om de namen en de woorden te aanvaarden die de regering of het leger of mijn angsten mij trachten te dicteren.

En te onthouden - soms is dat het moeilijkste - dat mijn tegenstander, mijn vijand, die mij haat en mij als een bedreiging voor zijn bestaan ziet, ook een mens is, met zijn gezin en kinderen, zijn hoop, zijn opvatting van rechtvaardigheid, zijn wanhoop en zijn angsten, zijn blinde vlekken.

Fundamentele wonde

Na honderd jaar oorlog en tientallen jaren bezetting en terrorisme geloven te veel Israëliërs en Palestijnen niet langer in de mogelijkheid van echte vrede. Ze durven zich niet eens voor te stellen hoe dat zou zijn, in vrede leven.

Wie niet langer op vrede hoopt, is al verslagen en heeft zich neergelegd bij de fataliteit van een oorlog die nooit eindigt. Soms - en dit is ongetwijfeld een van die keren - moet men het vanzelfsprekende nog maar eens herhalen: beide partijen, Israël en de Palestijnen, hebben het recht om in vrede te leven, vrij van bezetting, terrorisme en haat. Allebei verdienen ze een waardig leven als individuen en als onafhankelijke volkeren in hun eigen soevereine staat. Allebei verdienen ze genezing van de wonden van honderd jaar oorlog. Beide volkeren verdienen niet alleen vrede, maar moeten die ook dringend krijgen, als ze willen blijven voortbestaan.

Ik kan niets zeggen over de hoop op vrede van de Palestijnen. Ik heb het recht niet om hun dromen te dromen. Ik kan alleen uit de grond van mijn hart wensen dat zij snel een vrij en soeverein leven zullen kunnen leiden, na generaties onderdrukking en bezetting door Turken, Britten, Egyptenaren, Jordaniërs en Israëliërs. Dat zij hun staat als een democratie zullen kunnen opbouwen, dat zij hun kinderen zonder angst zullen kunnen opvoeden. Dat zij zullen genieten van de dingen die een normaal leven, een vredig leven, iedereen kan geven, overal.

Ik wil nu iets zeggen over mijn hoop, mijn diepste wensen als Israëliër en Jood.

Voor mij is 'vrede' niet alleen een toestand waarin alle oorlogsdaden stoppen en Israël volwaardige, productieve betrekkingen met zijn buren heeft. Echte vrede betekent voor Israël een nieuwe manier van zijn. Een kans om zich langzaam te herstellen van de misvormingen van tweeduizend jaar uitdrijving en vervolging en demonisering. En misschien zullen de Joden over vele jaren, als een broze vrede standhoudt, niet langer dat besef van existentiële vreemdheid en eenzaamheid ervaren dat zij tussen de andere volkeren hebben gekend.

Ondanks zijn grote militaire macht is Israël er nog niet in geslaagd zijn burgers de natuurlijke gemoedsrust te geven van iemand die zich stevig in zijn thuis en land geworteld voelt. Tragisch genoeg is Israël er niet in geslaagd een fundamentele wonde van de Joodse ziel te helen - het bittere gevoel van nooit echt thuis te zijn in de wereld.

Alleen vrede kan Israël genezen van de diepe angst die zich in het hart van zijn burgers roert, de onzekerheid over de toekomst van het land en zijn kinderen. Ik ken geen enkel ander land dat in deze existentiële angst leeft. Als je in de krant leest dat Duitsland tegen 2030 een groot nationaal project plant, lijkt dat heel logisch en natuurlijk. Maar geen enkele Israëliër maakt plannen op zo'n lange termijn. Als ik aan Israël in 2030 denk, krimpt mijn hart ineen, alsof ik een taboe heb overtreden door mijzelf toe te staan om zo ver vooruit te kijken...

Alleen vrede zal Israël een thuis geven en een toekomst voor de volgende generaties. En alleen vrede zal de Israëliërs de kans geven om een toestand te ervaren die wij nog nooit hebben gekend: een stabiel bestaan.

Het geschenk van de literatuur

Hoe meer ik mij bewust word van de diepe destructieve en perverterende kracht van oorlog, hoe meer ik het gevoel krijg dat vrede dringend nodig is en dat de tijd op raakt, hoe meer ik een sterke behoefte voel om te schrijven, als een manier om mijn aanspraak op individualiteit te onderbouwen, mijn recht om 'ik' te zeggen in plaats van 'wij'.

De oorlog wist de nuances uit die het individu uniek maken, het buitengewone mirakel van elke mens. Met evenveel geweld loochent oorlog ook de gelijkenissen tussen mensen, de dingen die maken dat zij evenwaardige deelgenoten zijn in het menselijke lot.

Literatuur - niet alleen het schrijven, maar ook het lezen van boeken- is de antithese van dat alles. Literatuur is volledig op het individu gericht, op ieders recht op individualiteit en deelneming aan het gemeenschappelijke lot van de mensheid. Literatuur is een uitdrukking van eindeloze verwondering over het mysterie van de mens, zijn complexiteit, zijn rijkdom, zijn schaduwen.

Wanneer ik schrijf, doe ik mijn best om elk personage in mijn verhalen van vaagheid of obscuriteit te redden, te bevrijden uit de greep van het stereotype, het cliché, het vooroordeel. Als ik een verhaal schrijf, worstel ik, soms jaren, om elk aspect van een enkel personage te begrijpen, om die persoon te worden, de ander vanbinnen te begrijpen. De totale aandacht van de schrijver voor de gevoelens en sensaties die een nieuw geschapen personage bezielen, heeft iets teders, bijna moederlijks. Zijn bereidheid om zich naakt en onbeschermd over te geven aan een personage dat hij beschrijft, om het een stem te geven, is haast een vorm van zelfverloochening. Misschien is dat het grote geschenk van de literatuur voor iemand die leeft in een oorlog of in om het even welke staat van vervreemding, armoede, discriminatie of ballingschap, voor iemand die het gevoel heeft dat zijn eigenheid genadeloos wordt weggezuiverd: literatuur kan ons menselijk gezicht herstellen.

Ballingschap

Ik ben begonnen met u te vertellen hoe ik aan Een vrouw op de vlucht voor een bericht begon. U weet misschien dat het boek handelt over een Israëlische soldaat die naar de oorlog vertrekt en over zijn moeder, die zo bang is dat ze van huis wegloopt opdat slecht nieuws haar niet zou kunnen vinden. Drie jaar en drie maanden nadat ik begon te schrijven, brak de Tweede Libanese Oorlog uit. Hij begon met een verrassingsaanval van de Hezbollah op een Israëlische legerpatrouille op Israëlisch grondgebied. Op de avond van zaterdag 12 augustus 2006, slechts enkele uren voor het einde van de oorlog, werd mijn zoon Uri samen met drie andere leden van zijn bemanning gedood toen een door de Hezbollah afgevuurde raket hun tank raakte. Ik kan alleen maar dit zeggen: denk aan een jonge man die nog maar net aan het leven begint, met alle hoop en enthousiasme en levensvreugde en onschuld en humor en dromen van de jeugd. Zo was hij en zo waren duizenden en tienduizenden anderen, Israëliërs en Palestijnen en Libanezen en Syriërs en Jordaniërs en Egyptenaren die hun leven in dit conflict hebben verloren en blijven verliezen.

De dag na de sjivve, de zeven dagen rouw, schreef ik verder aan mijn boek.

Als je door een ramp getroffen wordt, is een van de sterkste emoties een gevoel van ballingschap. Je voelt je verbannen van alles waarop je vertrouwde, alles waarin je geloofde, heel het verhaal van je leven. Opeens is niets meer vanzelfsprekend.

Voor mij was de terugkeer naar het schrijven na de ramp een instinctieve daad: een bevestiging dat schrijven de manier was waarop ik - in zekere zin - kon terugkeren uit ballingschap.

Ik begon weer te schrijven. Ik keerde terug naar mijn verhaal, dat op een vreemde manier een van de weinig plaatsen van mijn leven bleef die ik nog kon begrijpen. Ik ging aan mijn tafel zitten en knoopte de verscheurde draden van het verhaal weer aaneen. Na enkele weken voelde ik met een soort verbazing de vreugde van het schrijven. Ik betrapte mezelf erop dat ik weer uren naar dat ene woord kon zoeken dat precies paste bij een gevoel dat ik beschreef. Ik besefte dat ik niet bereid was om tevreden te zijn met een ander woord dat er niet helemaal mee overeenstemde. Soms vroeg ik me af waarom zulke details mij interesseerden, terwijl rondom mij een wereld was vernietigd. Maar als ik het juiste woord vond, kreeg ik een voldoening die ik gedacht had nooit meer te zullen voelen, de tevredenheid dat ik iets goeds deed in deze chaotische wereld. Soms voelde ik mij als een man na een aardschok; hij komt uit de bouwval van zijn huis, kijkt om zich heen, gaat op de grond zitten en begint weer stenen opeen te stapelen.

Ik ging zitten en ik schreef. Beetje bij beetje keerde het plezier van het verbeelden en het uitvinden terug, de speelsheid en de ontdekking die het creatieve proces voeden. Ik bedacht personages, gaf ze leven en een warmte en verbeelding waarvan ik dacht dat ik ze niet langer had. Ik gaf ze een realiteit en gewoonten. Ik ontdekte in mezelf een nieuw verlangen om elk aspect van gevoelens en werkelijkheid en relaties aan te raken en niet bang te zijn voor de pijn die ik daar soms bij voelde. Opnieuw ontdekte ik dat schrijven voor mij de beste manier is om te vechten tegen alle soorten willekeur en tegen het gevoel dat ik er het weerloze slachtoffer van ben. Ik leerde dat er situaties zijn waarin de enige vrijheid van een mens de vrijheid is om in zijn eigen woorden het lot te beschrijven dat hem ten deel valt. Soms is dat ook de manier waarop een mens kan ophouden met slachtoffer te zijn.

Dat geldt voor het individu en ik denk dat het ook voor maatschappijen en voor naties geldt. Ik kan alleen maar hopen dat mijn land, Israël, de kracht en de moed zal vinden om zijn verhaal opnieuw te schrijven. Dat het in staat zal zijn om zijn tragische geschiedenis met nieuwe ogen te zien en zichzelf langs die weg te hermaken. Dat wij, Israëliërs, de innerlijke kracht zullen vinden om het verschil te herkennen tussen de echte gevaren die ons confronteren en de machtige echo's van de rampen en tragedies van het verleden. Dat wij niet langer slachtoffers zullen zijn, niet van onze vijanden en niet van onze angsten. Dat wij eindelijk kunnen thuiskomen, ten langen leste.

David Grossman

Geen opmerkingen:

Een reactie posten